Dit artikel is alleen bestemd voor intern gebruik op RRview. We verzoeken je om het niet verder te verspreiden. Het is afkomstig van een kanaal dat met een paywall werkt.
Auteur: JAN BOUWENS Rubriek: Het hoogste woord Editie (gedrukte media): Het Parool Ranglijsten van universiteiten zijn wel degelijk waardevol, stelt UvA-hoogleraar Jan Bouwens. Hoewel ze best een aanvulling kunnen gebruiken, geven de ranglijsten goed aan hoe een universiteit presteert.
Onlangs plaatsten collega's in deze krant een opiniestuk met de kop dat internationale ranglijsten van universiteiten onzinnig zijn. Terwijl ik hun mening deel dat de ranglijsten niet het ultieme doel van de universiteit vormen, geeft een hoge plaats wel een belangrijke indicatie voor de mate waarin het betrokken instituut in staat is op topniveau te presteren.
Laten we eens een ranking onder de loep nemen, die van de Financial Times (FT). Als we de criteria bekijken, valt op dat deze ranking meeademt met maatschappelijke ontwikkelingen en daar zelfs op vooruitloopt.
Ik pak de FT-ranking van 2007 erbij. In dat jaar werd naar drie dimensies gekeken, namelijk naar hoe goed alumni presteren op de arbeidsmarkt (salaris en mobiliteit), hoe divers de samenstelling van studenten en medewerkers is, en in welke mate ideegeneratie (innovatie) werd bevorderd. De laatste dimensie bevatte naast het aantal publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften ook het aantal promovendi.
Kritiek deels terecht
U leest het goed: al in 2007 speelde diversiteit een rol, terwijl dit onderwerp in Nederland pas de laatste jaren serieus in beeld kwam.
Aan de ranglijst van 2023 zijn enkele actuele dimensies toegevoegd: belasting van het milieu (carbon footprint), ESG (Environmental, Social & Governance) en tevredenheid van de studenten over hun opleiding.
De critici van de ranglijsten noemen ze incompleet en bevooroordeeld. Met 'incompleet' ben ik het eens, in die zin dat de ranglijsten niet aangeven in welke mate universitair onderzoek is gebruikt om een impact op beleid te maken. In het Verenigd Koninkrijk moet elke faculteit zes cases aandragen waarin ze hun bijdrage illustreren. Zo'n aspect opnemen zou buitengewoon zinnig zijn.
Ik zie in het kritische artikel van mijn collega's geen onderbouwing voor de kwalificatie 'bevooroordeeld'.
Toponderzoek
De schrijvers laten geen spaan heel van toponderzoek; dat zou je niet mogen meetellen als criterium. Deze kritiek is terecht, in die zin dat universiteiten zich inderdaad laten voorstaan op wetenschappers die veel toppublicaties op hun naam hebben. Dan moet je je altijd afvragen in welke mate de betrokken onderzoeker bijdroeg aan het werk waar zijn of haar naam op staat.
Maar de hoeveelheid toppublicaties staat los van de manier waarop de universiteit mensen tot goed werk beweegt. Je hoeft als medewerker geen tientallen toppublicaties te leveren. Op mijn universiteit, de UvA, en bij mijn vorige, in Tilburg, behoud je je onderzoektijd als je ongeveer één toppublicatie in de twee jaar produceert. Dat is moeilijk, maar niet onmogelijk. Het is tevens waar je je als universiteit mee onderscheidt.
Stel je voor dat we het criterium van toponderzoek loslaten, wat is dan het gevolg? Op dit moment weet iedere medewerker dat hij of zij hoog aangeschreven mensen uit het vakgebied moet overtuigen van het belang van zijn of haar werk. Immers, voor publicatie kijkt een beoordelingscommissie naar het paper van de betrokken onderzoeker. Als dit technisch juist is en iets nieuws bijdraagt, volgt publicatie. Zo niet, volgt een afwijzing.
Die twee criteria zijn zinnig, omdat ze wetenschappers bewegen met iets nieuws te komen en de meest passende analysetechnieken in te zetten. Zonder deze criteria is er geen prikkel om innovatief werk te leveren.De universiteit onderscheidt zich precies van het hbo en de consultancy door toponderzoek; het vormt de bron van innovatie. De schrijvers vrezen stress bij de medewerker van wie wordt gevraagd toponderzoek te leveren.
Je kunt dit argument ook omdraaien: als je altijd op je tenen moet lopen om te publiceren, moet je wellicht ergens anders werken dan op de universiteit. Als het niet lukt om je met toponderzoek binnen de universiteit te onderscheiden, moet je, om onderzoek te kunnen blijven doen, andere bronnen zoeken waarmee de nodige tijd beschikbaar komt. Op dit moment hebben universiteiten diverse instituten en centers die zulke carrières faciliteren.
Praktisch toepasbaar
De bestaande rankings bevatten kortom relevante dimensies die weergeven waar een universiteit voor moet staan: innovatie, diversiteit, invloed op de student (prestaties en tevredenheid), en bijdrage aan het milieu. Ze zeggen nog weinig over de mate waarin universitair onderzoek ook bruikbaar is voor de praktijk. De ranglijsten zouden nog met dat criterium kunnen worden aangevuld.
Maar door af te zien van rankings vervallen de schrijvers in de nirvana fallacy, waarin ze het goede weggooien omdat het imperfect is. De hemel zullen we bij leven niet bereiken, maar we moeten er wel naar streven. Dat doe je niet door het goede weg te gooien omdat het niet aan het hemelse criterium voldoet.
Door helemaal af te willen van de ranglijsten, gooien de critici iets goeds weg omdat het imperfect is